(Journaal GGZ & Recht, 2006)
Op 21 maart 2006 heeft de regering het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bopz[1] naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit behelst twee onderdelen: de voorwaardelijke machtiging en de dwangbehandeling.
Hieronder wordt de inhoud van de voorgestelde wijzigingen besproken. Daarbij wordt eerst de context aangegeven tegen de achtergrond waarvan het voorstel moet worden geplaatst; vervolgens komt de hoofdlijn van de inhoud van het wijzigingsvoorstel aan bod en ten slotte volgt een beschouwing. Het geheel wordt afgerond met een concluderende beschouwing.
Voorwaardelijke machtiging
Behandeling buiten een instelling werd tot dan toe niet in de wet Bopz geregeld. Wel was er in de praktijk en de jurisprudentie een oplossing ontwikkeld voor patiënten bij wie het gevaar buiten de instelling door ambulante behandeling kon worden afgewend: de zogenaamde ‘paraplumachtiging’. Dit hield in dat iemand met een rechterlijke machtiging werd opgenomen, om vervolgens onder bepaalde voorwaarden ontslag te krijgen. De voorwaardelijke machtiging vervangt grotendeels deze paraplumachtiging.
De criteria die gelden voor de voorwaardelijke machtiging zijn grotendeels dezelfde als die welke gelden voor een gedwongen opname. Er moet sprake zijn van een geestesstoornis die de patiënt gevaar doet veroorzaken. Als dit gevaar buiten een instelling kan worden afgewend doordat de patiënt zich aan bepaalde voorwaarden houdt, dan komt een voorwaardelijke machtiging in beeld. De rechter verleent alleen een voorwaardelijke machtiging als de patiënt zelf het afwenden van gevaar buiten een instelling verkiest boven een opname, en bovendien instemt met de voorwaarden die zijn opgenomen in een behandelingsplan. Die voorwaarden kunnen inhouden dat de betrokkene bepaalde medicijnen gebruikt of een bepaalde (psycho)therapie of andere vorm van begeleiding volgt.
Als de patiënt zich niet aan de voorwaarden houdt of zelf toch opgenomen wil worden, dan kan op basis van de voorwaardelijke machtiging een opname plaatsvinden. Indien er – ondanks nakoming van de voorwaarden - toch sprake is van gevaar dat niet buiten de instelling kan worden afgewend, dan moet de patiënt alsnog opgenomen worden.
Voorgestelde wijziging Bij een voorwaardelijke machtiging kan een patiënt, zoals gezegd, door het naleven van voorwaarden een gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis voorkomen. In 2005 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat een voorwaardelijke machtiging alleen verleend mag worden als de patiënt uitdrukkelijk instemt met de voorwaarden. Door het stellen van deze instemmingseis wordt het onmogelijk een voorwaardelijke machtiging te verlenen in bepaalde gevallen waarin voorheen een ‘paraplumachtiging’ werd afgegeven. Het gaat dan in het bijzonder om patiënten van wie redelijkerwijs wel kan worden aangenomen dat zij, nadat een machtiging is verleend, de voorwaarden in de praktijk zullen naleven, maar die de bereidheid daartoe niet kunnen of willen uitspreken. Omdat de voorwaardelijke machtiging juist mede bedoeld is om aan de praktijk van de paraplumachtiging een einde te maken, is het volgens de regering dringend gewenst om de Bopz op dit punt te repareren.
Daartoe wordt voorgesteld om ‘met instemming van’ te vervangen door ‘na overleg met’ en wordt tevens voorgesteld de volgende volzin aan art.14a, vijfde lid toe te voegen: “Aan het behandelingsplan wordt een passage toegevoegd waaruit blijkt dat het overleg tot overeenstemming heeft geleid of, indien zulks niet het geval is, op welke grond de behandelaar tot het oordeel komt dat redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarde (…) zal naleven.”
Doorvoering van deze wijziging leidt er waarschijnlijk toe dat meer patiënten met toepassing van drang buiten de instelling ambulant behandeld kunnen worden, zoals ook het geval was onder de praktijk van toepassing van de paraplumachtiging. Dit komt beter tegemoet aan de doelstelling van de invoering van de voorwaardelijke machtiging.
Dwangbehandeling
M.i.v. 1 januari 2004 heeft reeds een eerste verruiming van de dwangbehandeling plaatsgevonden. Het woord ‘ernstig’ (bij ‘ernstig gevaar’) is geschrapt. Wanneer sprake is van gevaar – en niet langer alleen bij ernstig gevaar – kan dus dwangbehandeling plaatsvinden. Wél moet dwangbehandeling nog steeds volstrekt noodzakelijk zijn.
Dwangbehandeling is momenteel alleen mogelijk als er een (onmiddellijk dreigend) gevaar binnen de inrichting is. Dit betekent dat patiënten, als zij zich tegen een behandeling verzetten – ook als zij wilsonbekwaam worden geacht - onbehandeld blijven, ook als met een interventie hun toestand sterk kan verbeteren en daarmee het gevaar dat de geestesstoornis de betrokkene doet veroorzaken, kan worden weggenomen. Dit kan dan weer betekenen dat een patiënt onverantwoord lang gedwongen opgenomen moet blijven.
Voorgestelde wijziging Voor de regering staat voorop dat de mogelijkheid van dwangbehandeling zoals die nu bestaat – namelijk in gevallen waarin dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar binnen de inrichting af te wenden – blijft bestaan. Daarnaast acht zij dwangbehandeling aanvaardbaar als voldoende vaststaat (‘aannemelijk is’) dat zonder die behandeling de betrokken patiënt “onaanvaardbaar lang opgenomen moet blijven omdat het gevaar dat de stoornis de patiënt doet veroorzaken niet wordt weggenomen.”[3] Het gaat dan om een behandeling die erop gericht is de patiënt ‘binnen een redelijke termijn’ uit het ziekenhuis te kunnen ontslaan. Deze nieuwe, ruimere bevoegdheid richt zich niet op het gevaar in de instelling, maar juist op het gevaar dat de patiënt door zijn stoornis buiten de inrichting oplevert (en dat mede de aanleiding vormde voor diens gedwongen opname).
Aan de duur van een dergelijke gedwongen behandeling wordt een limiet gesteld: deze moet zo kort mogelijk zijn maar niet langer dan drie maanden.
Logica van zelfbeschikking en gevaar
Irrelevantie van wilsonbekwaamheid
Vanuit ethisch perspectief leidt de dwangbehandelingsparagraaf in de wet Bopz tot de merkwaardige en ook onwenselijke situatie dat dwangbehandeling tegen de wil van een wilsbekwame patiënt mogelijk is (ook bij gevaar voor zichzelf), en dat bij een wilsonbekwaam geachte patiënt dwangbehandeling pas in beeld kan komen als sprake is van gevaar. Met de door de regering voorgestelde verruiming van de mogelijkheden voor dwangbehandeling blijft deze situatie onaangetast. Nu gaat het echter om gevaar buiten de instelling.
Het onderscheid tussen ‘wilsbekwaam’ en ‘wilsonbekwaam’ verzet tegen behandeling is moreel relevant voorzover bij wilsonbekwaam verzet er ruimere gronden zijn om een interventie tegen de wil van de betrokkene op te leggen, uiteraard met inachtneming van beginselen van effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit.
De regering laat de kans liggen om de verruiming (mede) te zoeken in een richting die meer recht zou doen aan de morele relevantie van wilsbekwaamheid bij psychiatrische behandelingsbeslissingen en om de wet Bopz meer in overeenstemming te brengen met de Wgbo. In deze laatste wet is behandeling zonder de toestemming van de patiënt mogelijk indien deze wilsonbekwaam is en daarmee ernstig nadeel voor de patiënt voorkomen wordt (art. 465). Met het begrip ‘ernstig nadeel’ worden meer en andere belangen gedekt dan met het restrictievere gevaarscriterium. Welzijnsbelangen zoals het kunnen leiden van een leven zonder ernstige verwarring of angst, of het hebben van een leefsituatie die als leefbaar kan worden ervaren, komen dan in het blikveld. Ook kan gedacht worden aan situaties waarin het achterwege blijven van behandeling de kansen op het (her)vinden van enige greep op het eigen leven voor de patiënt doet afnemen.
In de praktijk van de psychiatrie doen zich situaties voor waarin sprake is van ernstige verwardheid en lijden en waarin de patiënt zich niettemin tegen behandeling die dit kan verlichten verzet. Gedwongen behandeling is dan na de wetswijziging alleen mogelijk als deze volstrekt noodzakelijk is om gevaar in de instelling af te wenden, dan wel in geval aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar (buiten de instelling) dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Als dwangbehandeling ‘slechts’ gericht is op vermindering van het lijden van de patiënt, terwijl het gevaar buiten de instelling er niet mee wordt weggenomen (en evenmin sprake is van gevaar in de instelling), dan is deze niet gerechtvaardigd. Daarmee zal de voorgestelde verruiming van de dwangbehandelingsparagraaf in de wet Bopz slechts beperkte relevantie hebben voor de groep van opgenomen psychiatrische patiënten bij wie behandeling verlichting van hun lijden zou kunnen brengen en die niet in vrijheid ervoor kiezen deze behandeling af te wijzen.[1] Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling), 30492, nr. 1-5.
[2] Zie ook de brochure van het Ministerie van VWS: ‘De voorwaardelijke machtiging in de Wet Bopz’. Toelichting op een nieuwe rechterlijke machtiging voor de psychiatrie. (september 2003; www.minvws.nl)
[3] 30492, nr. 3 (Memorie van toelichting)
No comments:
Post a Comment