2011/04/09

neurobiologie en strafrecht

Neurobiologie én strafrecht

Dorothee Horstkoetter, Ron Berghmans & Guido de Wert

Recentelijk verscheen het advies ‘Het jeugdstrafrecht: toekomstbestendig!’ van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Trouw heeft hier uitgebreid bij stilgestaan. De belangrijkste boodschap van het advies is dat het opvoedende karakter van het Nederlands jeugdstrafrecht ondergesneeuwd raakt en dat harde straffen tegen jeugdige daders vaak niet en dikwijls averechts werken. In plaats van vooral strafrechtelijke maatregelen toe te passen zou men volgens de RSJ meer over alternatieven na moeten denken die gewenste gedragsverandering bij jongeren bewerkstelligen, recidive voorkomen en die de jongere in diens verdere ontwikkeling ondersteunen in plaats van belemmeren.
Dit advies druist in tegen de tijdgeest die vooral roept om een stevige aanpak en harde straffen. Reacties op de Trouw website bevestigen dit. Maar er is meer aan de hand. Het advies laat op een overtuigende manier zien dat het mogelijk is om neurobiologische inzichten over jeugdige daders toe te passen in het strafrecht. Zeker voor wie de onlangs afgesloten serie artikels over de vrije wil en dus over de mogelijke maatschappelijke betekenis van de neurobiologie heeft gevolgd, is dit een heel interessante aanvulling.
De Belgische moraalfilosoof Jan Verplaetse bijvoorbeeld stelde in een interview met Trouw (Oktober 2010) dat de neurobiologie zou kunnen laten zien dat er geen vrije wil bestaat en hij concludeert dat er dús ook niet langer sprake kan zijn van enige juridische schuld of verantwoordelijkheid. Exit strafrecht, zo is zijn boodschap. Daarentegen stelde de psycholoog Merckelbach in NRC dat neurobiologie en rechtspraak helemaal niet samengaan en dat inzichten uit de eerste geen enkele betekenis hebben voor de tweede omdat ze over twee totaal verschillende domeinen zouden gaan. Beiden hebben ongelijk. Neurobiologie en strafrecht hebben wel degelijk iets met elkaar te maken. Wat dat is en hoe dit vormgegeven kan worden, dat kunnen we, interessant genoeg, leren van het RSJ-advies.
Ter onderbouwing van zijn aanbevelingen maakt het advies uitgebreid gebruik van zowel ontwikkelingspsychologische als biologische en neurobiologische wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van adolescenten en hoe dat hun cognitieve vermogens vaak (nog) verschillen van die van volwassen daders. Een vanzelfsprekendheid, zo zou men kunnen zeggen. En toch is het opmerkelijk wat hier gebeurt. De manier waarop dit advies is opgemaakt logenstraft alle commentatoren die vrezen, of hopen, dat in het tijdsperk van de moderne neurowetenschap, het strafrecht uitgediend zou hebben.

Dat misstanden en misbruik mogelijk zijn, wil nog helemaal niet zeggen, dat niet ook op een gepaste manier gebruik kan worden gemaakt van neurobiologische inzichten voor het (her)inrichten van het strafrecht. En dat is nou precies wat er gebeurt in het RSJ-advies. De neurobiologie van jongeren (volgens de RSJ 12-24 jaar) in het algemeen, en van gedragsgestoorde jongeren in het bijzonder, geeft de Raad geen aanleiding om hen strafrechtelijk gezien met rust te laten tot hun hersenstructuren volledig zijn ontwikkeld. Wel vormen neurobiologische inzichten aanleiding tot een pleidooi voor een meer gepaste en beter geïnformeerde pedagogische aanpak van jongeren die delicten plegen. Neurobiologische inzichten zeggen ons helemaal niks over de verantwoordelijkheid van daders of over hun vrije wil, en dus ook niet over het niet-bestaan ervan. Maar ze kunnen ons potentieel wel iets vertellen over hoe we met jeugdige daders beter om kunnen gaan en hoe we hun verdere ontwikkeling, tijdens en na afloop van de opgelegde maatregelen, kunnen ondersteunen en begeleiden. De verhouding tussen neurobiologie en strafrecht is inniger dan sommigen zouden willen, en complexer dan anderen suggereren.

Dorothee Horstkötter, Ron Berghmans en Guido de Wert zijn als onderzoekers verbonden aan de onderzoeksschool CAPHRI van de Universiteit Maastricht.

No comments: